Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Column

Minder hypocognitie om de ander te begrijpen

Hypocognitie voedt conflicten, zorgt voor metoo-controverses en rijdt leiderschap in de wielen. ‘We kunnen ons niet losmaken van hypocognitie. Maar we kunnen wel leren om minder hypocognitief te zijn over het concept hypocognitie.’

Ger Post | 29 augustus 2018 | 5-7 minuten leestijd

De ander begrijpen is essentieel om iemand iets te verkopen, te veranderen of te leiden. ‘Leiderschap gaat niet alleen om wat de leider doet maar ook om hoe de volger reageert,’ schrijven Ron Meyer en Ronald Meijers in Leadership Agility. ‘Begrip van de behoeften en het wereldbeeld van “andere mensen” is daarom cruciaal voor effectief leiderschap.’

Hypocognitie maakt het moeilijker om anderen te begrijpen, schrijven wetenschappers Kaidi Wu en David Dunning in een recent paper. Hypocognitie is een gebrek aan een cognitieve of linguïstische representatie van een concept.

Bijvoorbeeld: een derde van de mensen die aan diabetes type 2 leiden zijn hypocognitief wat betreft de ziekte. Ze ervaren wel de symptomen – wazig zicht, droge mond en regelmatig urineren – maar zoeken daarvoor geen behandeling omdat ze het onderliggende concept dat deze waarschuwingssignalen verbindt tot een alarmsignaal niet kennen.Vooral tussen culturen zijn er verschillen in concepten. De Russische, Turkse, Koreaanse en Japanse taal hebben bijvoorbeeld verschillende woorden voor blauw. In het Russisch zijn donkerblauw (sinii) en lichtblauw (goluboi) net zo verschillend van elkaar als rood en roze. In het Nederlands is blauw één concept, hetgeen ervoor zorgt dat we die kleuren vervolgens ook minder goed uit elkaar kunnen halen. Niet omdat we de golflengten niet op onze retina krijgen, maar omdat we het verschil niet (zo goed) kunnen maken in onze taal.

Bij het beschrijven van gevoelens wordt hypocognitie ingewikkelder. Neem de volgende twee voorbeelden:

Een man gedraagt zich dommig en aanhankelijk zodat zijn vrouw ontbijt voor hem maakt, ook al weet hij dat ze haast heeft. Ze maakt toch het ontbijt. Wat voelt deze man?

De vrouw zet het haar man betaald door een sociaal uitje te organiseren, wat hem dwingt om mee te gaan. Hij gaat toch mee. Wat voelt de vrouw?

Wat beide scenes bindt is ‘amae’, een gevoel dat je waarschijnlijk alleen begrijpt als je bent opgegroeid in een Japanse cultuur. Amae is zoiets als het plezierige gevoel dat de man ervaart wanneer hij zich wentelt in de toegeeflijkheid van zijn vrouw, en andersom. ‘De man voelt zich geliefd niet omdat zijn vrouw het ontbijt bereidde, maar omdat ze het deed ondanks zijn ongemanierde vraag – een die hij op meesterlijke wijze orkestreerde,’ schrijven Wu en Dunning.

In het Nederlands is er geen equivalent voor deze emotie – we zijn er hypocognitief voor. Voor een Westerse geest kan het zelfs makkelijk verward worden met een pathologisch of Machiavellisch karakter. Terwijl amea in het Japans juist de smeerolie is van relaties. Het verwelkomt intimiteit, bevordert genegenheid en nodigt uit tot kwetsbaarheid.

Hoe hypocognitie voor onbegrip zorgt tussen mensen blijkt uit verschillende discussies. In politieke debatten zien aanhangers alleen de concepten die ze associëren met hun eigen kant, hypocognitief voor de principes achter de oordelen van hun ideologische tegenstanders. Liberalen construeren bijvoorbeeld morele argumenten vooral op twee principes, schade/zorg en eerlijkheid/wederkerigheid, waarbij ze extra principes niet (h)erkennen, zoals loyaliteit tot de groep, respect voor autoriteit en zuiverheidsbelangen die conservatieve oppositie motiveren.

Als hypocognitie ervoor zorgt dat we anderen minder goed begrijpen, hoe zorg je er als verkoper, veranderadviseur of leider dan voor dat je eraan ontsnapt? Hypocognitie reduceren is een delicate onderneming, waarschuwen Wu en Dunning, want voor je het weet sla je erin door en ben je hypercognitief.

Volgens de onderzoekers zijn we massaal hypercognitief wat betreft zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen zou de sleutel zijn tot betere prestaties, succes, geluk en een beter vertrouwen, terwijl laag zelfvertrouwen verantwoordelijk is voor geweld, vreemdgaan, criminaliteit, vooroordelen en andere sociale ziekten. ‘Echte data, daarentegen, suggereren dat de relatie tussen zelfvertrouwen en zulke uitkomsten magerder en meer complex is. Hoewel een groot zelfvertrouwen consistent gerelateerd is aan geluk, is de verbinding met de andere veronderstelde consequenties moeilijk empirisch vast te stellen. Het gebruik van zelfvertrouwen als verklarende variabele is overtrokken.’

Juist experts in een concept of idee zijn hiervoor kwetsbaar. Beroepsdeformatie is een ander voorbeeld van hypercognitie, zo ziet een psycholoog eerder een stoornis in afwijkend gedrag, terwijl een agent er eerder een criminele daad in kan zien.

Wat het overkomen van hypocognitie verder bemoeilijkt, is dat veel mensen expertise laten zien in hun gedrag, maar daar soms geen bewuste representatie van hebben. Zoals typisten blind leren typen en de bewuste toegang naar hun schema van een QWERTY-toetsenbord verliezen (probeer maar eens op te noemen welke toetsen de ‘u’ omringen).

Op eenzelfde manier kunnen bepaalde gebruiken zo diep ingebed raken in een cultuur, dat ze onbewust worden getriggerd en uitgevoerd, zonder dat ze bewust tegen het licht worden gehouden. Mensen zijn daarom volgens Wu en Dunning niet alleen hypocognitief over concepten buiten hun eigen cultuur, tegelijkertijd kan vertrouwdheid met de principes die aan de basis liggen van hun eigen cultuur ervoor zorgen dat ze hun bewuste toegang ertoe verliezen. ‘Ze volgen gedrag, maar begrijpen niet waarom.’

Vrouwen in Fiji vermijden bijvoorbeeld bepaalde typen vis tijdens zwangerschap – waarmee ze vermijden dat hun kroost aan giftige stoffen wordt blootgesteld – maar gevraagd naar de reden van hun gedrag kunnen ze geen reden geven (of ze verzinnen een reden).

Ondanks de valkuilen van onbewuste redenen voor gedrag en hypercognitie denken Wu en Dunning dat het leren van meer concepten ervoor zorgt dat we elkaar beter begrijpen. Zoals de constructie van adolescentie als een aparte fase heeft geleid tot een beter begrip van menselijke ontwikkeling in biologie (beginpunt puberteit en versnelde groei), cognitie (volwassen worden van het brein) en psychologie (vorming van identiteit).

Het idee dat je alle bestaande concepten in je leven kunt vergaren, is onmogelijk. Een Engelstalige kent op zijn zestigste ongeveer 48.000 items in het woordenboek. Het vocabulaire dat we vergaren steekt bleek af bij de 600.000 items in het Oxford English Dictionary – en dat is dus nog voordat we de ontelbare concepten in de woordenboeken van andere talen in ogenschouw nemen. Hypocognitie is onvermijdbaar.

‘Hypocognitie voedt politieke strijd, metoo-controverses, culturele conflicten,’ twitterde Wu. ‘We kunnen ons niet losmaken van hypocognitie. Maar we kunnen wel leren om minder hypocognitief te zijn over het concept hypocognitie.’

Bij deze houding past dus een onderzoekende, vragende stijl (in plaats van een Twitter bombardement vanuit de vertrouwde stellingen). En dat zou er zomaar eens voor kunnen zorgen dat we de ander iets beter begrijpen (en de angel uit veel conflicten halen).

Over Ger Post
Ger Post (1981) studeerde journalistiek en cognitieve neurowetenschappen en is nu docent brain and cognitive sciences aan de Universiteit van Amsterdam. Naast handboeken over interdisciplinair onderzoek, schrijft hij als journalist stukken over hersenonderzoek voor De Neuroloog en Managementboek Magazine.

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden