De auteur weet waar hij het over heeft: hij was Inspecteur Generaal van het Onderwijs en van Verkeer en Waterstaat, bekleedde tot voor kort aan de TU Delft de leerstoel Toezicht, en maakt nog steeds deel uit van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Managementboek Magazine sprak met hem over het samenspel tussen inspecties en de bedrijven en instellingen waar zij toezicht op houden.
De overheid heeft overal wetten en regels voor gesteld, bedrijven en instellingen zijn zich terdege bewust van hun verantwoordelijkheid en voorzien zelf ook in allerlei kwaliteitszorgsystemen, waar zijn al die inspecties dan nog voor nodig?
Het is natuurlijk voortreffelijk wanneer organisaties zichzelf de maat nemen. Dat is waar zorgvuldig en dus maatschappelijk verantwoord ondernemerschap begint. Maar jezelf beoordelen heeft evidente nadelen: je hebt geen vergelijkingsmateriaal buiten jezelf. Een externe toezichthouder kan jou plaatsen in de verzameling van je soortgenoten en kan dus ook mee helpen beoordelen of je wel zo goed bent als je zelf denkt. Die vergelijking is essentieel – absolute maten bestaan immers niet. En als een toezichthouder zijn werk goed doet dan heeft de organisatie daar wat aan, dan is dat competente feedback. Dat is natuurlijk ook een opgave voor de toezichthouders.
Wat stelt u zich concreet voor bij goed toezicht door inspecties?
Bij goed toezicht denk ik aan deskundigheid en voldoende afstand om onafhankelijk te kunnen zijn. Onafhankelijk van de politiek en onafhankelijk van het veld. Vooral ook ervaren mannen en vrouwen die van de hoed en de rand weten. We moeten trouwens niet vergeten dat we tegenwoordig veel over toezicht in het algemeen spreken maar dat voor elk veld het toezicht er weer anders uitziet. Soms zij die verschillen functioneel, maar ze kunnen ook belemmerend werken. Ik vind het jammer dat men ook bij de toezichthouders vooral zichzelf kent en weinig echt weet van wat er bij de collega’s speelt. Dat hindert ontwikkeling. Je komt nog vaak tegen dat toezichthouders in een bepaalde sector van zichzelf denken dat ze het buskruit hebben uitgevonden. In het toezicht gaan de leerprocessen niet snel genoeg. Daar probeer ik met mijn boek wat aan te doen door zes cases te behandelen, waaronder de Bijlmerramp en - voor wie het nog wat zegt - de zaak van de 14de Montessorischool.
Wat kunnen inspecties wel bereiken en wat niet? Met andere woorden: wat mogen we aan reële resultaten verwachten van toezicht door inspecties?
Toezicht is geen wondermiddel. Maar het helpt de organisatie waarop toezicht wordt wel om te focussen op haar opdracht, en dat leidt tot een betere taakuitvoering. Toezicht hoort een preventieve werking te hebben: het is gericht op het voorkomen van ongewenste voorvallen en ontwikkelingen. Daar ligt ook meteen de tragiek van toezicht: als alles goed gaat in een sector of met een organisatie dan lijkt het er op dat het toezicht ook geen zin heeft. Dat is de schijn die dan bedriegt.
Wat moeten inspecties heel goed kunnen om die resultaten ook echt te bereiken?
Een kernkwaliteit van toezichthouders is goed luisteren en waarnemen in organisaties. Oog hebben voor opkomende problemen en vooral ook: aanhoudende verbetering bevorderen.
In hoeverre realiseren inspecties dat nu al, en waarin schieten ze nog te kort?
Het toezicht bestaat in de meeste sectoren al zolang er van een georganiseerde sector sprake was. De effectiviteitsvraag heeft algemene kanten maar is ook tijdsgebonden. Wat we nu zien is dat veel toezichthouders snel overstappen naar een repressieve benadering. In mijn ogen is dat een ernstige bedreiging voor de goede werking van het toezicht. Die ontwikkeling wordt sterk beïnvloed door het maatschappelijk klimaat. Op het ogenblik wordt dat gekenmerkt door hardheid en door een positieve waardering voor repressie. Men wenst een kleine staat die tegelijkertijd wel een forse staat is. De toezichthouder moet die druk op een passende wijze zien te weerstaan.
Wat is ervoor nodig om die inspecties hun werk nog beter te laten doen?
Ik denk dat er nog veel winst te halen is door een meer open benadering in de ontwikkeling van toezicht. Over normen en werkwijze moet met een sector actief gecommuniceerd worden. Daar alleen al gaat een heel positieve werking van uit. Maar behoedt de toezichthouder ook voor fouten! Wat mijn inziens ook aandacht verdient is dat toezichthouders vaak communicatief niet stekt zijn. Dat is te begrijpen vanuit de machtspositie die zij al niet terecht denken te hebben. Maar dat moet wel veranderen.
Hoe ziet u het samenspel tussen aan de ene kant het toezicht, de inspecties, en aan de andere kant de bestuurders en managers van de bedrijven en instellingen waar toezicht op wordt gehouden? Wat kunnen die zelf doen om het proces van toezicht zo effectief en zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en om optimaal te profiteren van de opbrengsten van dat toezicht?
Het veld onder toezicht moet zich nooit laten ringeloren door een toezichthouder: het mag zelfbewust vragen om uitleg, over het hoe en waarom. Het mag daar over meepraten. Op die manier verantwoordt de toezichthouder zich ook, dat hoort in een open samenleving. Andersom moet de toezichthouder zich ook niet laten ringeloren door de branche of de sector. Een goede toezichthouder opereert competent en gedecideerd op basis van een transparant toezichtproces waarvan alle betrokkenen begrijpen - zonder er altijd enthousiast over te hoeven te zijn - hoe het in mekaar zit. En altijd moet gelden: hoe meer de onderneming zelf doet, hoe eenvoudiger het toezicht kan zijn.
Over Pierre Spaninks
Pierre Spaninks (Eindhoven, 1955) was tot zijn pensionering in 2021 zelfstandig professional in journalistiek en communicatie. Hij kreeg landelijk bekendheid als ZZP-expert. Voordien had hij gewerkt in het hoger onderwijs en de consultancy. Hij studeerde Tekstwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en volgde op Harvard het Senior Manager in Government Program. Tegenwoordig legt hij zich toe op de Egyptologie.